No. 2. Aan het eind van de Keizerstraat lag voorheen over de Dieze eene brug, welke die straat verbond met de Waterstraat. Deze brug heette aanvankelijk de Coninxbrugge, waarschijnlijk omdat in het huis, dat over de Dieze ten O. van het Hof van Zevenbergen stond, omstreeks de helft der 14e eeuw woonde een wapenkoning (rex armorum), zijnde een zekere Johannes van Steensel, wiens vrouw was domicella Volcwigis. In eene Bossche Schepenakte van 1581 (Reg. no. 229 f. 149) wordt nog van hem als bewoner van dat huis melding gemaakt, daar toch daarin sprake is van een huis, staande in vico tendente a ponte, dicto Loeffsbrugge, versus domum quondam Johannis, dicti coninck Jan van Steensel, regis armorum (Id. in eene Schepenakte van den Bosch van 1524 Reg. no. 98 f. 424 vso). In eene Bossche Schepenakte van 1579 (Reg. no. 228 f. 444 vso) wordt gezegd, dat gezegde brug toen reeds de Lombartsbrugge heette, daar daarin wordt gesproken van een pons, olim de Coninxbrugge, nunc vero de Lombartsbrugge vocatus; id. in eene Bossche Schepenakte van 1527 (Reg. no 136 f. 57), waarbij verkocht werd eene grondrente, door Jan van Kessel genaamd van Hellu verleend uit huis, ereplaats en achterhuis, staande bij de Lombardenbrug in het Mortelstraatje tusschen dat straatje ex uno en de Dieze ex alio et fine uno. 1)
In het jaar 1576 (Reg. no. 214 f. 380) verleende Jacob Dirckszn. Batenborch, schrijnwerker, eene grondrente uit twee huizen, die stonden bij de Lombardbrug op den hoek van de
| 43 |
Mortelstraat tusschen die straat ex uno en de Dieze ex alio en die zich achterwaarts uitstrekten tot aan het erf van Jan de Leeuw. Deze huizen waren alzoo die, welke aanvankelijk het Wagenschot en naderhand de Floyde poort heetten, zooals later zal blijken en eigenaar daarvan was toen genoemde Batenborch. Den 5 Juni 1610 (Reg. no. 280 f. 116) verkocht Marcelis Jacobs, stadhouder te Oirschot, als gemachtigde van Jan, zoon van wijlen den schrijnwerker Jacob Dirckszn. van den Grave, woonachtig te Haarlem, de helft, genoemden Jan competerende in voormelde twee huizen, - welke nu gezegd werden te zijn: twee huizen of woningen onder een dak en de tuinen, daartoe behoorende, gelegen aan de Koningsbrug bij de Mortelstraat tusschen die straat ex uno en de Dieze ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan het erf der erfgenamen van wijlen Jan de Leeuw (behoorende de wederhelft toe aan Gijsbrecht, den zoon van wijlen Jacob Dirckszn. van den Grave voornoemd) - aan Mariken, dochter van Jan Willemszn. van Kuyck en Mechteld en weduwe van Jacob Janszn. van Haeren. Meergenoemde Jacob Dirckszn. van den Grave was blijkbaar dezelfde persoon als de zooeven genoemde schrijnwerker Jacob Dirckszn. Batenborch.
Deze had, zooals uit de akte van 1610 reeds bleek, ook nog een zoon Gysbrecht, die in 1618 van Batenborg Jacqueszoon geheeten werd. Diens zonen Alphonso, Scipio en Cesar Batenborch verkochten 7 December 1681 2) voorbedoelde wederhelft, die alsnu gezegd wordt zich achterwaarts uit te strekken tot aan het erf van mr. Bartholomeus Loeff van der Sloot, aan dezen laatste, die raad van den Bosch was en zoon van mr. Goijart Loeff van der Sloot, president-schepen van den Bosch en Josina Pynappel. De aan hem verkochte wederhelft werd echter genaast door Dirck, zoon van genoemden Jacob Janszn. van Haeren en Mariken van Kuyck, welke naasting echter zonder effect schijnt te zijn gebleven, daar toch 6 Augustus 1620 (Reg. no. 659 f. 145) mr. Bartholomeus Loeff van der Sloot
| 44 |
voornoemd, als transport hebbende van Alphonso, Scipio en Cesar Batenborch, en Marcelis, (zoon van wijlen Jacob Marcelis Walravens) den echtgenoot van Mariken, dochter van voornoemden Jacob van Haeren, voor Schepenen van den Bosch de beide huizen verdeelden; zij werden alstoen omschreven als: twee huysen onder een dack met henne hoven, gestaen ende gelegen opten hoeck van de Mortelstraet ende genoempt de Wagescot; hiervan wrerden bij die gelegenheid aanbedeeld: aan genoemden mr. Bartholomeus Loeff van der Sloot d'een huysinge met syne gronden, staende neffens de Mortelstraet, daerinne Gerard de Hellebardier is wonende, mette helft van den plaetsken achter de geheele huysinge leggende, alsmede de helft van den tuin, gelegen naast de beide huizen, te weten de helft, gelegen binnen de Dieze en strekkende vanaf de Mortelstraat tot aan het erf van meergenoemden mr. Bartholomeus Loeff van der Sloot en aan de huisvrouw van Marcelis, zoon van Jacob Marcelis Walravens, het huis met zijne gronden, staande naast gemeld hoekhuis en zijnde dat, waarin hij, Marcelis woont, met de helft van het achter de beide huizen gelegen plaatsje en de wederhelft van gezegden tuin.
Genoemde Marcelis, die dezelfde was als de voormelde Marcelis Jacobs, stadhouder te Oirschot, verkocht 29 November 1633 (Reg. no. 372 f. 252 vso) laatstbedoelde helft, welke alstoen omschreven werd als: de huysinge, wesende de helfft van het huys het Wagenschot, mette sydelcamere, poortken ende ledige plaetse, door hem geërfd van zijne schoonouders en staande tusschen de wederhelft van het voorschrevene, toebehoorende aan mr. Bartholomeus Loeff van der Sloot, ex uno en diens erf ex alio, aan dezen laatste, zoodat het geheele huis het Wagenschot nu weder aan één eigenaar, n.l. aan mr. Bartholomeus Loeff van der Sloot voornoemd, toebehoorde. Deze laatste verkocht het 6 Mei 1644 (Reg. no. 424 f. 278 vso) met het erf, dat hij langs de Mortelstraat vóór zijnen voormelden koop van 1618 had liggen, aan den kapitein in Staatschen dienst Rusaert Floid
| 45 |
en den koopman Henrick van den Gevel; het verkochte werd daarbij omschreven als: eene nieuwe poort ende camer met twee huyzen onder een dak, staende bij de Lombartsche brug tusschen de Mortelstraet ex uno ende het huys van Jacob Zuerius, de Dieze tusschen beide loopende, ex alio ende strekkende van de gemeyne straet achterwaerts tot de bleykery, toebehoorende aen de erfgenaemen Jacques Darbant, ook de rivier tusschen beide loopende. Genoemde van den Gevel verkocht 13 Juni 1646 (Reg. no. 392 f. 172) zijne helft aan voorzegden kapitein Floid, zoodat het huis het Wagenschot nu andermaal eenheerig was. Het kreeg daarop naar dezen den naam van de Floyde poort. Den 10 Augustus 1668 (Reg. no. 468 f. 403) verkochten:
a. Maria van Hemstelroy 3) weduwe van Jan Philipszn. de Lelye als evictrice: huys, erve, hof ende twee cameren, malcanderen sydelinghs aenliggende, gelegen ter plaetse genoempt den Mortel;
b. Pieter Floid; diens zuster Aline Floid en Ambrosius Manneton, zoon van wijlen Henry Manneton en Maria Floid, welke Floid's kinderen waren van genoemden kapitein Floid: twee huysingen voor aen de straet, onder een dack staende, mitsgaeders de derde ende resterende caemere in de voors-Mortel, alle met de voors. huyssinge ende twee cameren aen malcanderen liggende neven het cleyn straetje ex uno ende een cleyn riviertje ex alio et fine uno,
hebbende de sub a genoemde het eerstgemeld huis met de twee huisjes in executoriaal beslag genomen en de sub b genoemden de beide andere huizen met het één huisje geërfd,-;
aan Philips de Lelye, den zoon van de sub a genoemde weduwe, die ze daarop aan haar overdroeg.
Den 3 Maart 1679 werd hetgeen zij als voorzegd gekocht had verdeeld tusschen hare kinderen, waarbij hare dochter Elisabeth de Lelye, wed. van Peter van Rossum voor haar
| 46 |
deel kreeg de helft van het huis, dat aan de Mortelstraat grensde. Gerard van Asten, woonachtig te Oisterwijk, verkocht 17 Augustus 1728 (Reg. no. 554 f. 250 vso) die helft, (welke hem was aangekomen voor 1/3 krachtens testament zijner vrouw Maria Carolina van Rossum en voor 2/3 als erfgenaam van Hendrik van Rossum en krachtens uitkoop van diens overige erfgenamen), aan Johannes van Gemert, koopman in wijnen te den Bosch. De wederhelft van het huis het Wagenschot, dat tusschen gezegde helft en de Dieze stond, werd bij de deeling van 3 Maart 1679 toebedeeld aan Johanna Maria de Lelye, ook dochter van genoemde weduwe en zelf weduwe van Johannes Drabbe; hare erven verkochten 24 September 1698 (Reg. no. 511 f. 177), die wederhelft, welke alsnu gezegd werd te zijn: huis met erf, tuin en stallen, gelegen in de Keizerstraat op de brug aldaar tusschen de Dieze ex uno en het huis van Elisabeth de Lelye wed. van Peter van Rossum ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze, zijnde van ouds genaamd Floyde poort, aan Peter van Hulst, koopman te den Bosch. Diens erven verkochten 9 Mei 1714 (Reg. no. 531 f. 86) laatstbedoelde helft, die nu omschreven werd als huysinghe, erve, hoff, stallinghe met het huysken nevens de poort, mitsgaders de wooning daarby en aan geapproprieerd, staande in de Keizerstraat op de brug aldaar en in den Mortel tusschen het huis van Juffr. Elisabeth de Lelye, wed. van Peter van Rossum aan de eene zijde, en, benevens aan de achterzijde, tusschen de Dieze, aan de andere zijde, aan Johan van Ryckevorsel, med. doctor te den Bosch, die van Breda afkomstig en de eerste van zijnen naam was, welke zich te 's Hertogenbosch metterwoon vestigde.
Hij had, toen hij aldaar was komen wonen, 3 Mei 1686 (Reg. no. 478 f. 201) van Cornelis Verheyen gekocht eene huysinge met achterhuys, pompe en ledige plaetse ofte hof, voor desen bestaen hebbende in twee huysen, staende in de Torenstraet by de St Janskerk, tusschen het huys van mr. Arnout van Beugen, messenmaker, ex uno en dat der erven Cornelis Laurijnssen, schaliedecker, ex alio, strekkende vanaf de Toren-
| 47 |
straat tot op het erf van wijlen Thomas Kars, (welk huis verkoopers vader, ook Cornelis Verheyen genaamd, op 30 November 1662 (Reg. no. 464 f. 62) gekocht had van de kinderen van Nicolaas de Moy en hem, verkooper, was toegescheiden bij de deeling met zijne zuster Maria Verheyen, weduwe van Johannes de Bruyn, predikant te Babilonienbroek). De erven van genoemden doctor van Rijckevorsel verkochten 2 September 1732 (Reg. no. 545 f. 354 vso) dit huis aan Theodorus de Marcq, ook med. doctor te den Bosch 4); het werd toen gezegd te staan tusschen de huizen van Hendrick van Beugen 5) en Johan de Leeuw en zich uit te strekken tot aan het erf van Dirck van Herpen. De curator over den boedel van Dr. Everhardus de Marcq, zoon van Theodorus voornoemd, verkocht het 17 Augustus 1761 (Reg. no. 578 f. 70) aan Pieter Reinier, distributeur van het klein zegel te den Bosch, wiens weduwe Wilhelmina van de Sluis het 8 November 1764 (Reg. no. 579 f. 130) verkocht aan Johan Verster de Balbian, notaris aldaar (zoon van Laurens, predikant te Oisterwijk en Maria Molengraaff); deze kocht 15 Mei 1780 daar nog bij het naast dit huis aan den kant der Hinthamerstraat staand huis de Witte Haan; uit al deze overgangen en begrenzingen valt alzoo op te maken, dat het eerste huis der van Rijckevorsel's te den Bosch was dat, genummerd Torenstraat 3. Dr. Johan van Ryckevorsel voornoemd was in eersten echt gehuwd met Catharina Lemnius, (dochter van Tielman Lemnius 6) president-schepen van Hilvarenbeek en gecommitteerde van het Kwartier van Oisterwijk en Barbara van den Heuvel, welke echtelieden behalve haar nog deze kinderen hadden: Margaretha, huisvrouw van Andreas Ermers, burgemeester te
| 48 |
Tilburg 7); Maria, begijn te Diest en Ivo, die gehuwd was met Maria Mallants); zij schonk hem 8 kinderen: Tilmanus; Augustinus; Johannes; Adrianus; Jacobus; Ludovicus Victor; Godefridus en Thomas van Ryckevorsel. Genoemde Dr. Johan van Ryckevorsel hertrouwde na doode zijner genoemde vrouw te Vught met Johanna Catrina Tresia van Nuyssenburg, vrouwe van Zuydewyn Capelle, weduwe van Dr. Godefroy Johan Stappaerts, bij wie hij geene kinderen verwekte. Den 7 Juli 1732 werd hij in den Bosch begraven. Van de kinderen, die hij, als voorzegd, van zijne eerste vrouw had, werd Tilmanus pastoor te Poppel; Johannes pastoor te den Dungen; Augustinus wijnkooper te den Bosch en stamvader van den Katholieken tak der familie van Rijckevorsel; Ludovicus Victor med. doctor te Rozendaal en Thomas Cornelis med. doctor te Oosterhout (N.-Brabant); laatstgenoemde was gehuwd met Adriana van Balen.
De voogden over Johan en Catharina van Ryckevorsel, minderjarige kinderen van genoemden Augustinus van Ryckevorsel en diens echtgenoote Maria Adriana van Kessel en de med. doctores Ludovicus Victor en Thomas Cornelis van Rijckevorsel voornoemd verkochten 2 September 1732 (Reg. no. 545 f. 356) laatstbedoelde helft van het huis het Wagenschot of de Floyde poort aan Jonkvrouwe Cecilia van Wijnbergen, weduwe van Willem van Hanswijk, welk huis blijkens eene Bossche Schepenakte van 1733 (Reg. no. 549 f. 425) het volgend jaar bouwvallig was. In 1777 was dit huis weder eenheerig en behoorde het toen toe aan Jacques Arnold Henry de Lannoy, ontvanger te den Bosch, die de eene helft daarin, welke eens aan Dr. van Ryckevorsel had toebehoord, 18 Februari 1774 (Reg. no. 584 f. 8) had gekocht van mr. Antony van Hanswijk, advocaat te den Bosch en de andere 6 Mei 1777 (Reg. no. 585 f. 59) van Diederik Huygens, oud-schepen en raad van den Bosch, welke ze gekocht had
| 49 |
van de Wed. van Albert Dijkmans, die ze kocht van Johannes van Gemert voornoemd. Thans is dit huis eene Protestantsche School. | 50 |
Noten | |
1. | Men zie hierover nog Reg. no. 108 f. 292. |
2. | Zie Reg. no. 424 f. 278 vso. |
3. | Zij was de dochter van Peter van Hemstelroy (of Henselrode) Sylvesterszn. (Reg. no. 458 f. 587). |
4. | Diens vrouw was Catharina Adriana Buyster, dochter van Evert en Catharina van Ceulen. |
5. | Zijne zuster Gijsberdina van Beugen was gehuwd met Cornelis van Horenbeeck, koopman te den Bosch. |
6. | In de 16e eeuw leefde in de Meierij van den Bosch een mr. Jan van Tulder genaamd Lemnius, wiens dochter Jenneken huwde met Johan van Winteroy; deze echtelieden waren de grootouders van Hendrik van Winteroy, drossaard van Deurne en Asten. Gerard Frans Lemnius schout van Santhoven en geboren te den Bosch, werd in 1658 in den adelstand verheven. |
7. | Tielemanus Ermers namens zijne moeder Margaretha Lemnius wed. van Andries Ermers en Anna Margaretha Lemnius, de beide laatsten ook namens de absente Lemnius'sen, verkochten 14 November 1724 (Reg. no. 541 f. 344) een huis met tuin in de Gelderstraat te Hilvarenbeek en andere onroerende goederen aldaar aan Lambert Monen. |
1865 | J.F. Keiser (aide-essaijeur bij het kantoor van gouden en zilveren werken) - mr. J.W. Keiser (L.r. bewaarder der hypotheken en kadaster) |
1875 | J.F. Keiser (comm. stempelaar bij het kantoor van waarborg voor gouden en zilveren werken) - mr. J.W. Keizer (bewaarder der hijpotheken en het kadaster) |
1881 | H.J.F. Broekmans (boekhouder) - L.J. Govers (deurwaarder bij de arrondissements rechtbank) |
1908 | J.R. de Mildt (hoofd der protestantsche school) |
1910 | J.R. de Mildt (hoofd eener school) |
1923 | Cornelis Emons (2e concierge Koninklijke School K.T.A.) |
1943 | J.P. van d. Pol (kant. bed.) - F.W.A. Stijgers (pensionhoudster) - H.C.A. Stijgers (pensionhoudster) |